1. |
Introductie
02:04
|
|
||
2. |
Naar het noorden
07:11
|
|
||
De morgen was koud en de zeilen stonden strak
De wind blies de schepen vooruit met gemak
Hun vaderland uit zicht, op de horizon gericht
Een noordoostelijke doorvaart door middernachtzon verlicht
Twee schepen, één doel
Een hartslag vol macht
Het vuur der ontdekking
Gaf hun zielen de kracht
Die nodig was om de koude zeeën te doorvaren
En eiland na eiland zonder angst of genade
Voor de wezens die het koude noorden bewoonden
En voor niets of niemand angst zouden tonen
Een reis door de zeeën koud en verlaten
Rijkdom of dood in de eeuwige leegte
Ze voeren...
Gehuld in sluiers van mist verschenen ze aan de horizon
Witte zwanen, koud als ijs
Maar wat even leek op een teken van leven
Was een voorbode van de nachtmerrie die zou komen:
Barentsz zag hoe de bemanning versteld stond
Deze zwanen van ijs vormden langzaam ondoordringbare velden
IJsschotsen van hoog uit het noorden
Een stille bedreiging die alles zou kunnen vermoorden
Eén foute zet, en alles was verloren
Met geduld en moed stuurde Barentsz verder richting het noorden
De wind sprak van landen, koud en onbewoond
Waar een gelukkige sterveling met een snelle dood zou worden beloond
Door de witte klauwen van het einde
Die ze van de eeuwige eenzaamheid en kou zouden bevrijden
Verder, verder reisden ze
De zon ging allang niet meer onder
Verder, verder naar het noorden
Verder, verder naar het onbekende
Verder, verder voeren ze
Mist hing rond de zeilen en het dek
Verder, verder naar het onbekende
Dood en overwinning: hand in hand
De mist week opzij
En wat leek op land verscheen in de verte
Grimmige bergen gehuld in sluiers van koude nevel
|
||||
3. |
Bereneiland
05:34
|
|
||
Vanuit de zee verscheen een land
Metershoge ijsschotsen aan elke kant
Deden Barentsz vermoeden Groenland te zien
Maar achter deze schotsen, tellend in meters meer dan tien
Lag een eiland verlaten, zonder menselijk leven
Waar alleen de sterkste wezens het recht hadden te overleven
Het land gehuld in mist; het noorden door sneeuw bedekt
Een wit landschap zonder bomen; eindeloos uitgestrekt
De klippen vormden een ondoordringbare muur
Maar zelfs dit aanzicht doofde niet het vuur
Om te verkennen en op het onbekende af te gaan
Een opening te vinden, en met sloep aan land te gaan
De helft ging aan land; de andere helft bleef
Aan boord het schip en zag hoe de sloep dreef
Richting het mistige eiland met kleurloze klippen
Uit angst kwam er geen woord over hun koude lippen
Achter de rotsen, die ondoordringbaar leken
Lag een eindeloos landschap dat de bemanning deed verbleken
Geen bomen, geen leven
Buiten wat gras en de vogels die boven hun hoofden zweefden
De kusten, waar eens walrussen lagen
Waren nu stil, koud en leken haast verlaten
De vogels verscholen zich hoog tussen de rotsen
Waar zij nesten bouwden en neerkeken op de eindeloze ijsschotsen
|
||||
4. |
Keerwijck
02:55
|
|
||
5. |
Tweestrijd
05:07
|
|
||
...En dus kwam opnieuw bereneiland in zicht
Na een teleurstellende vaart, op het noorden gericht
Waar de spanning tot een hoogtepunt was gekomen
En waaraan na talloze pogingen niet meer viel te ontkomen
Welke koers moest worden gevaren?
Welke weg bracht hen langs de minste gevaren?
De stuurmannen bespraken woest en luid de lengtegraden
Maar bij gebrek aan een oriëntatiepunt, werd er maar geraden
Pal noord varen, langs Nova Zembla omhoog
Langs de noordkaap van het eiland met een wijde boog
Om het vasteland heen om volgens Plancius' raad
IJsvrij water te vinden met een warmer klimaat
Dit was het doel van beide stuurmannen
Maar Rijps stuurman was niet zo zeker van de plannen
Van Barentsz om een hogere breedtegraad te zoeken
Wanneer zij Nova Zembla zouden bereiken
Voor de stuurman van Rijp was een val in Vajgatsj niet te ontwijken
En zo zouden beide schepen hun eigen koers varen
Ze verdwenen in hetzelfde mistgordijn van waaruit zij gekomen waren
De wind werd alsmaar kouder; weken van de korte zomer waren verspild
De tijd drong, en de wind bracht de eerste tekenen van de herfst met een ijzig gegil
|
||||
6. |
De wind blies
05:55
|
|
||
De wind blies, en De Windhond voer verder
meer dan twee weken lang was er geen enkel teken van land
Het vierkante, logge schip kwam moeizaam vooruit over de eindeloze open zee
IJsvelden vanuit het noorden verschenen
Zo nu en dan maar werden ontweken
De eindeloze leegte van het noorden
Windvlagen die de harten van de bemanning doorboorden
Woest geweld van alle kanten
Grote ijsschotsen joegen angst aan bij de passanten
Toen zij verschenen vanuit de mist
Kon de bemanning maar met moeite een accurate beschrijving geven
Deze gigantische oude ijsrotsen leken boven het water te zweven
Dapper en vol moed voeren zij
De winter was nabij
Dapper en vol moed reisden zij
Land kwam dichterbij
|
||||
7. |
Kruiseiland
01:26
|
|
||
8. |
De kust van Nova Zembla
06:28
|
|
||
Op 6 augustus rondde Willem Barentsz Kaap Nassau
De wind was gedraaid en het schip maakte vaart
Maar opnieuw stonden zij oog in oog met een tegenslag
Toen zij kaap Troost bereikten op de volgende dag
De wind was opnieuw gedraaid en nu zaten zij vast
Donkere wolken hingen hoog boven de mast
Ontelbare ijsschotsen lagen in het zicht
Natte sneeuw viel uit de donkere lucht
Nergens konden zij beschutting vinden
Tegen de storm die ze genadeloos zou kunnen verslinden
Barentsz besloot het schip vast te leggen
Aan één van de ijsschotsen op de woeste zee
Zo hoopten ze beschutting te vinden
En met het ijs mee te drijven
Verscholen achter een muur van tientallen meters hoog
De bemanning raakte in paniek
Nadat ze ondervonden dat hun ijsschots als enige stil bleef liggen
Op het alsmaar sneller bewegende tapijt van ijs
|
||||
9. |
Een bevriezende zee
08:21
|
|
||
Na een hevige strijd bereikte Barentsz eindelijk de Oranje Eilanden
En aanschouwde hij een koninkrijk van bevroren glorie
Er was geen warmte meer aan boord van het schip
Geen vogels op de klippen van het eiland
Geen ijsberenjacht hield de bemanning meer tevreden
Alles in het noorden bestond uit ijs
De zee was daar bevroren, koud en grijs
Ook richting het oosten konden ze niet gaan
En daarmee was hun laatste hoop op een ijsvrije Karazee vergaan
Ze besloten richting het zuiden te gaan en langs de kust te reizen
Door een aantal ijsvrije baaien te varen, steeds verder van het ijs vandaan
Zodat ze vanuit het zuiden naar het oosten konden sturen
En hun schip zo zouden bevrijden uit deze gevangenis van eindeloze, ijzige muren
Wat ze ook probeerden, de wind blies ze terug
Het ijs kwam dichterbij en leek alles te blokkeren
De tijd begon te dringen, de zee lag niet meer open
Een terugreis onvermijdelijk, de zomer afgelopen
Het water om ze heen begon nu te bevriezen
Langzaam werd het duidelijk dat ze zouden verliezen
In hun strijd tegen de winter en de klauwen van het ijs
Het eiland trok ze naar zich toe en verwelkomde ze in zijn paleis
Van eeuwige dood en eeuwige kou
Een overweldigend aanzicht, zo beangstigend en grauw
In de verte klonk een grommend geluid
Zo angstaanjagend, het kroop onder hun huid
En werd gevolgd door een stilte die uit het niets was verschenen
Het geluid van de golven en zee was plotseling verdwenen
Ze voelden zich zo angstig, zo verloren
Hun schelle stemmen waren het enige wat ze nog konden horen
Maar toen klonk het geluid opnieuw: een valse symfonie
Een dode stem van angst en pijn zong zijn melodie
En echode over het landschap dat nu wit geworden was
Alles was nu van ijs, glinsterend als glas
|
||||
10. |
Tussenspel I: Vorst
01:41
|
|
||
11. |
Het Behouden Huys
07:51
|
|
||
Met hellebaard of musket in de hand
Bewogen de mannen zich moeizaam voort
Over het grijze landschap van Nova Zembla
Het ijzige, dode, nieuwe land
Op weg naar de stammen van dennenhout
Afkomstig uit het gigantische drijvende woud
Uit Siberische grond door het water gerukt
Dat in de vroege lente het ijs doorbrak
Stroomde het mee met de Jenisej en de Ob
Tot ver naar het noorden dreef elke tak
En elke stam tot de oevers van de rivieren
Waar ze het grijze landschap met hun groene naalden versierden
De sleden drukten diep in het ijs
Pas vier balken verzameld bij het vallen van de avond
De eerste dag was al vroeg voorbij
Spoedig zou de zon verdwijnen; de herfst was nu voorbij
In een gevecht tegen de tijd tilden ze de balken en de zon
Die met zijn laatste zwakke stralen het land verlichtte
In de mist bewogen witte wezens, hongerig en kwaad
Hun kwijlende bekken open, een beangstigend gelaat
Het bloed bevroor in de aders van de mannen
Die met hun laatste kracht hun onderkomen bouwden
Een Behouden Huys: hun enige hoop om de winter te overleven
Aan boord lagen de zieken, trillend van de kou
De winter nam hun levens, maar zij toonden geen berouw
De timmerman stierf 's nachts; lang voor dag en dauw
Maar volgens Barentsz en Van Heemskerck was er geen tijd voor rouw
Zijn rustplaats was een rotskloof, dichtbij de kust
Waar zijn onbegraven lichaam tot op heden rust
Ze bedekten hem met kiezelstenen van het strand
En ze vervloekten dit duistere, koude eiland
Onder een ondergaande zon sleepten ze de stammen
Langs de dode oevers
Om voor brandstof te zorgen in de koude wintermaanden
Wanneer licht en hoop zouden verdwijnen
Hun hamers op de spijkers: het enige geluid
Zelfs de zachtste fluister echode luid
Over een landschap zonder enig menselijk leven
Waar alleen wezens uit de donkerste schaduwen konden overleven
De wind blies door het magere geraamte van hun huis
Waarvan ze de kieren probeerden op te vullen met aarde
Maar de ijzige grond was hard als steen
En zou zelfs niet dooien door de warmste vlam
Noodgedwongen offerden ze delen van hun schip op
Om hun huis af te maken
Hun onderkomen
Hun toevluchtsoord
Hun Behouden Huys
|
||||
12. |
Monotonie en isolatie
07:15
|
|
||
De contouren van hun vastgevroren schip onder de bevriezende hemel
Waren een indrukwekkend aanzicht
Voor de mannen die zich als nauwelijks zichtbare schimmen over het land voortbewogen
Boven hun met bont beklede hoofden dansten gekleurde vlammen in een ijskoude sterrenhemel;
Het enige beetje kleur in dit koude winterlandschap
Vanaf 24 oktober was hun huis bewoond
Nadat ze dagen hadden gewerkt, werden zij beloond
door de warmte die hun kleine huis hun schonk
Terwijl het landschap buiten langzaam in de duisternis verdronk
De sloepen werden dichter naar het huis gebracht
En Van Heemskerck gaf een aantal mannen de opdracht
Met hem mee terug naar het schip te gaan;
Om zeilen te halen en het koude weer te doorstaan
De kou kroop door de muren van hun huis
En legde een bevroren condenslaag op ieder object
Het tikken van hun klok was gestopt; alles was bevroren
Vergiftigde longen
Happend naar adem
Zwak en verlamd
Zwak en verlamd
|
||||
13. |
Winterkou
00:40
|
|
||
14. |
Bedrog
06:44
|
|
||
Met trillende ledematen zaten ze om het vuur
Maar het genot van de warmte was slechts van korte duur
Want de kou kroop over hun schouders en hun ruggengraten
En vertelde hun hoe alle hoop hen zou verlaten
Met blauwe plekken rond hun gewrichten staarden de mannen vanuit hun kooien
Naar hoe de houten muren langzaam veranderden in tralies van ijs
In een zelfgemaakte gevangenis
Zaten ze opgesloten en verlaten
Scheurbuik en uitputting
Verslonden de zwakken langzaam van binnenuit
Terwijl de duisternis zich als een sluier over ieder object had geworpen
Verscheen er vanuit het niets een rood licht aan de sterrenhemel
De lente kwam nog lang niet en de kou bleef persistent
En ook al waren ze aan bevroren ledematen inmiddels wel gewend
Was hun afnemende hoeveelheid brandstof een verontrustend feit
En een voorbode van een onmenselijk zware strijd
Met sleden naar de kusten op bevroren voeten
Met trillende benen zouden ze de koude wind opnieuw begroeten
Onder een illusionaire zon, tussen leven en dood
Sleepten ze opnieuw de stammen zwaar en groot
Met bevroren vingers trokken ze de sleden
En trok de kou ze stap voor stap verder naar beneden
Maar hun vermoeide ogen hadden zich gericht
Op het in de verte brandende rode licht
|
||||
15. |
|
|||
16. |
IJshoek
03:37
|
|
||
Met de wind aan bakboord zeilden de boten langs de kust omhoog
Langs een landschap dat zelfs gedurende de wildste stormen nauwelijks bewoog
Omringd door muren van ijs en sneeuw voeren ze vooruit
Hun hoofden geheven: dapper, vol moed
Maar de brullende wind bleef het enige geluid
Bij het vallen van de avond kwam IJshoek in zicht, de noordelijkste kaap (van Nova Zembla)
Bij het horen van het nieuws kwam Barentsz omhoog en zag hij daar in de mist
De grijze contouren van het land waar hij vier jaar geleden al eens was geweest
In tweeën gekliefd door een brede gletsjer, ze voeren langs de kop van het beest
|
||||
17. |
Ziekte
01:03
|
|
||
18. |
Nu alle troost ontbrak
08:01
|
|
||
Gevangen in een hevige storm
Zonder onderscheid tussen dag en nacht
Op 17 juni was de storm het hevigst
En leek hun laatste uur te zijn geslagen
Op zoek naar een uitweg, keken Van Heemskerck en De Veer
Naar het labyrint van ijs, versluierd door het slechte weer
Ze zagen de kust, het veilige ijs
Als ze dit niet levend zouden bereiken, was dit het einde van hun reis
''Een ghedrenckt Calf is goet te waghen; mijn dood zal de minste gevolgen hebben.''
Met een stevig touw in zijn bevriezende hand
Klom hij over de schotsen, op weg naar land
Zodat hij het schip ernaartoe kon trekken; zijn maats zou kunnen bevrijden
Bereid om te strijden, hij voelde de kou in zich snijden
''Toen ik eenmaal de kust had bereikt, keek ik omhoog
en zag ik hoe mijn maats naar mij zwaaiden.
Ik riep naar ze, maar de wind overstemde alles.
Ik bond het touw om een stevige hoop ijs
en wachtte bevend tot mijn maats aan land waren''
Langs de kust leegden ze de sloepen
En brachten ze de zieken aan land
Ze haalden de boten leeg en sleepten ze met hun laatste kracht op de kust
Barentsz en Andriesz lagen op het ijs
En staarden naar de grijze lucht
De wind hield niet op met zijn ijzige gekrijs
Ze konden niet meer terug; de dood zou ze komen halen
Op 20 juni, de derde dag
Die ze doorbrachten langst de kust
Werd het duidelijk dat Andriesz het niet zou redden
Zijn levenslust door scheurbuik uitgeblust
Ook Barentsz zei dat hij niet lang meer had
Dat hij ook stervende was
De bemanning had dit niet verwacht,
Maar hun raadsman zou heengaan, nog voor het vallen van de nacht
''Nu was de ramp ten top, de ellende 't hoogst gestegen:
Daar lag hun raadsman neer! Zijn kille lippen zwegen!
Geen enkel woord van troost, dien hij zo dikwijls sprak,
Ontging zijn bleeken mond, nu alle troost ontbrak.
Reeds roept de koude haard om toevoer van het vuur;
Reeds blijft de tafel leeg, al slaat het etensuur;
Reeds is het vat verstookt, waarin zij 't vleesch bewaarden.
Nog brak geen morgen aan, hoe ver en lang zij staarden;
Nog bleef het rondom nacht. De ellende groeit, de vrees
Verdubbelt met den nood, die elken morgen rees.
De hoop heeft uit; de wanhoop klimt; de dorre handen
Slaan wringend zich ineen; de kaken klappertanden;
De kou en de armoê slopen 't ligchaam met elkaar.
Reeds zinkt er meer dan een naast Barends op de baar
Reeds is het uur nabij, en 't uitzigt doet hen beven,
Dat een (wie zal het zijn?) al de andren overleven –
En eenzaam worstlen zal met nog geduchter nood...
Zij strekken de armen uit en bidden om den dood.''
|
Streaming and Download help
If you like Grey Aura, you may also like:
Bandcamp Daily your guide to the world of Bandcamp