1. |
Maria Segovia
05:53
|
|
||
Een andere ruimte, tussen wanden verborgen. Schemerende aandrift, opgetrommeld door het signaal.
Een holle echo, een verre climax. Ineens lijkt het allemaal binnen handbereik. De glimp, het beeld, de aanraking. Laat het allemaal komen. Ontsluierde bruid bij het venster. Maagdelijk staat ze daar. Haar gele huid, trillend onder druppelend kaarsvet. Wachtend op de klappen van haar belager. Het is zo eenvoudig om te dromen wanneer er niets is, maar het concrete stelt onophoudelijk teleur. De realiteit en de droom worden één; zijn niets dan, en dus, vergif.
|
||||
2. |
Rookslierten, flessen
03:39
|
|
||
Doffe warmte, drukkend tegen het glas. Het hoofd hangt naast ellende. De geur van as en de vloeibare vlam. De ellendige fles, naar beneden, razendsnel. Brandende hitte, boven een vastgenageld lijnenspel. Druk verterend, een eindeloos nietsland. De geest op een lineair traject. Zanderig, de overtocht naar het noorden. IJlende artiest, luister: het zuiden smeult na op de zadels van de ruiters. Aan de waanzin ontsnappen, ’t is altijd tevergeefs.
|
||||
3. |
|
|||
I. Bewegingen: Trekkend naar boven. De schilder zit stil. Hobbelt voort, dendert mee. Naar voren, naar achteren, in het schuimspoor van de ramp. Hoeven, galopperend achter de wagon. Bijtend. Drukkend, hijgend, slijmend, zwijgend.
II. Ontmoeting met het roofdier: Zie hier, de zachte vrouwenvorm, die als een magnetische oase aantrekt
en verleidt. Ze kneedt de realiteit met haar zeehanden, want ze ís de zee: onder haar huid, de zee. Zij is de protodood in zwarte haren. Een voorbode van de kunst. Een schim van lichte zeden.
|
||||
4. |
El Greco in Toledo
07:32
|
|
||
Begin: …En de vorm, zo traag, volgt zijn instabiele waan. Schudt nu de helderblauwe, koude vrouwenhand en haar forcerende transparantie. Ver-ge-zel-len, vergezellen. Ver-ge-zel-len, onderwerpen. Half in haar macht, half eruit. Onderwerpen! Het pad leidt langs de geamputeerde klok; naar de sacristie. Omringd door de grote Greco. Openbaring van het geheim: modernisme, verborgen in de passie. Door het zuiden en het noorden schallen nu de trompetten van Amdusias. Galmende kakofonie klinkt in de juwelenstad. Schuimbekkend vooruitzicht, maar nu eerst: de vrouw.
Einde: De marionet en de pion, tezamen in het spel. De gekte en slavernij dansen met elkaar op de tafel van de ratio.
|
||||
5. |
Parijs is een portaal
05:32
|
|
||
Nu lost alles op in de menigte. Het gejoel en geroep waait als stof door de dronk, en bevrucht wervelend de pulserende massa. De dwaas houdt het leven binnen, en deze geheven glazen drukken tegen zachte lippen. Hier druipt de nacht geruisloos langs het dijbeen, en beklemt zij lachend de geest. Strelende handen verwelkomen met voorzichtige bewegingen de schele ziener. Hier, ver van huis: de nacht zelf wordt een onderkomen.
|
||||
6. |
|
|||
Kom nu maar, en grijp hem nu het nog kan. Want morgen is alles weer weg. Bij ochtendlicht wordt de essentie herkend; de blik afgewend. De chaos, tijdelijk bevrijd. Het gelaat, vluchtig getoond. De koude boezem smoort de dwaas, en wasemt exotische aroma’s van een laatste, vergeten liefde. Het verstand spreekt tot het hogere: 'is dit geprojecteerde waanzin, of een plotseling besef?' Trek hem uiteen en vierendeel de geest. Onder een hongerige hemel. De gehele kosmos snakt naar leven. In deze donkerpaarse waas van curven, sierlijke rondingen, zijn golvende lakens en uitnodigende blikken de ingang van het labyrint.
|
||||
7. |
Sierlijke schaduwmond
09:31
|
|
||
I. De heilige vulva: In de droom, tussen schemerende aardlagen, ligt een gapende, open mond. Maar het is niet zijn mond. Opengesperde ogen leiden de schele ziener langs haar lippen, door het uitgeholde dal.
II. Nacht in Parijs, 1924: En de wereld staat stil. Er wordt niet geslapen. Niet door hem, niet door haar. Iedereen is; zij zijn wakker in de droom. Gelaatstrekken verduisteren en lichten op langs een ademend gordijn, en het rumoer op straat rekt zich uit, grijpt naar het venster en diffundeert in gefluisterd verdriet. De tranen in haar ogen herbergen een geduldig verlangen: zie mij, zie mij. Haar kwetsbaarheid kleedt haar uit, maar onder haar huid een voorbije zonsondergang, koude bries, koude herfst, koude winter. En met zuidelijke handen en een zuidelijk begeerte streelt hij nu schokkende schouders, kloppende borst, rillende dijen. Over het niets onder haar huid. En als golven, brekend op rotsen, spoelen zij over elkaar naar beneden. Ritmisch over elkaar; ritmisch naar beneden. Naar de toekijkende bron, gapend in het duister, tussen schemerende aardlagen.
III. Gevangenschap: De muze daalt neer over het bewustzijn. Spreidt haar vleugels; belichaamt het afstandelijke ideaal. Altijd binnen handbereik. Altijd op afstand. En ze blijft perfect, omdat ze niets meer is. Omdat ze er niet meer is. Omdat ze niets is. En hij blijft geketend. Tot hij niets meer is, niets meer is, niet meer is.
IV. Vallen/ Gevallen: Bloei op! Word wakker!
Floreer in vergiftigde tuinen. Parijs was een portaal.
|
Streaming and Download help
If you like Grey Aura, you may also like:
Bandcamp Daily your guide to the world of Bandcamp